Colleges zijn net mensen. Helemaal volmaakt kom je ze zelden tegen, maar compleet waardeloos komt gelukkig ook niet vaak voor. Het ligt vaak aan jezelf welke eigenschappen je het meest opvallen, de goede of de slechte. In het eerste geval is het glas half vol, in het tweede half leeg. Neem nu ons college. Volmaakt is het inderdaad bepaald niet. Wie het college-akkoord of de kadernota doorleest kan haast niet anders dan een schrikbarend gebrek aan visie constateren. Ideeën, initiatieven, ondernemingszin, het ontbreekt volledig. Ook van enige mate van creativiteit valt geen spoor te ontdekken. (Alleen de naam al, mei-inoar trochpakke, de kadernota heeft exact dezelfde titel als het college-akkoord; en zelfs toen gold dit al als fantasieloos). Het document heeft een heel hoog ‘wij-passen-vier-jaar-lang-op-de-winkel-en-daar-worden-we-best-een-beetje-moe-van-hoor’ gehalte.
Maar toch staan er ook goede punten in. Het ademt namelijk wel iets van dichter bij de burger willen staan. Goed, nu wil iedereen dat, maar vaak blijft het bij woorden. Alleen hier zou het wel ‘ns een uitgesproken sterk punt van dit college kunnen zijn dat ze dat nog lukt ook. Laat me dat uitleggen. Van wethouder Jouke weten we -het is bijna zijn handelsmerk- dat hij sterk hecht aan overleg met betrokkenen, dat hij niet moe wordt om het standpunt van de gemeente uit te leggen en dat hij bij verschillende gelegenheden heeft aangetoond over voldoende geestelijke lenigheid te beschikken om zich te laten overtuigen. En zonder concrete voorbeelden te kunnen noemen denk ik dat iets vergelijkbaars geldt voor wethouder Max, volgens mij opereert hij ook graag zo dicht mogelijk tegen de samenleving aan. Ivoren torens lijken niet aan deze twee besteedt. Hier en daar kun je dat in de kadernota zien. Schoolzones, burgerparticipatie en nog een paar van die oprispingen. Natuurlijk, het kan altijd beter, maar het geeft de burger moed.
Over moed gesproken. Ten tijde van zijn installatie had wethouder Jouke de euvele moed om de eerste woorden van die zouteloze titel ‘mei in-oar trochpakke’ te onderstrepen. Mei in-oar. Samen. Samen met de oppositie, samen met de bevolking, zo betoogde hij. Hij werd onmiddellijk op z’n nummer gezet door de fractievoorzitter van het CDA. Het college-akkoord was niets anders dan de huwelijkse voorwaarden tussen CDA, GBA en de ChristenUnie, zo dragonderde zij over hem heen. De wethouders wisten gelijk weer wie de broek aan had binnen de coalitie maar belangrijker was… dat zij gelijk had. Helaas… Want, los van de beeldspraak, dat is inderdaad de functie van een coalitieakkoord. Een setje afspraken tussen de drie coalitiepartijen over de gebieden waarop zij een gelijk standpunt in zullen nemen. Niets meer en niets minder. In dit geval kon er maar één gelijk hebben en dat was de fractievoorzitter. Helaas…
En toch … leer mij wethouder Jouke kennen. Die is niet zo heel gauw benauwd. Als hij zegt in het coalitieakkoord een handreiking naar de bevolking te zien dan zegt hij dat niet zomaar, dan wil hij dat echt. En als je met die gedachte in het achterhoofd dan nog ‘ns door de kadernota bladert dan herken je het. Dan ademt het iets van ‘dichtbij de burger’. Nog steeds geen spoor van een visie, nog geen begin van een helder uitgezette koers, maar wel iets van met z’n allen, met onze dorpen, onze burgers, onze mensen.
En als dat zo is, als dat echt waar is, als ik me niet voor de gek laat houden door mooie woorden dan heeft de wethouder toch nog gelijk gekregen. Gelukkig…
Voorlopig hou ik het er even op dat het glas van de kadernota half vol is.