Het Grote Duiden is begonnen. Duiden. Op zich een mooi woord. Kort, goed uit te spreken en zo weinig gebruikt dat je meteen weet waar je het ook alweer voor nodig had. Voor de gesprekken na de verkiezingen. De kiezer heeft dan gesproken, de uitslagen zijn vastgesteld, de resultaten onverbiddelijk en dan toch proberen vol te houden dat je eigenlijk gewonnen hebt. Door te wijzen op landelijke effecten ten opzichte waarvan de eigen club nog relatief gunstig afsteekt. Door opkomstcijfers te benoemen die nu eenmaal ongunstig zijn voor net jouw partij. En natuurlijk (en deze is veruit mijn persoonlijke favoriet) door aan te geven dat de eigen partij nu de rekening betaalt voor het nemen van zijn verantwoordelijkheid.
Opvallend is dat waar in de praatprogramma’s over sport toch vaak wordt uitgegaan van het adagium dat ‘er maar één de winnaar kan zijn’, dit mechanisme in de politiek kennelijk niet opgaat. Verlies een voetbalwedstrijd en iedereen zal klaar staan om de traagheid van de verdedigers, de belabberde instelling van de middenvelders en de hopeloze techniek van de aanvallers te benoemen. Ook een alleraardigste gezelschapsspel, maar in de politiek gaat het dus andersom. Daar kun je verliezen en na een poosje praten toch winnen. Neem nu Achtkarspelen.
Eind 2016 kregen we het college in de huidige samenstelling. Niet iedereen was daar gelukkig mee, dus het startte onder een niet al te gunstig gesternte. Sterker nog, een aantal raadsleden weigerde hun vertrouwen te schenken aan de respectievelijke wethouders en stemde tegen of blanco. In feite een motie van wantrouwen nog voordat er ook maar één woord gesproken was (Dit lijkt achteraf misschien onbegrijpelijk, maar in de toenmalige situatie zal het verklaarbaar zijn geweest.) Hoe dan ook, het was niet bepaald een droomstart. Maar dat was in de raad. Hoe dacht de kiezer hier eigenlijk over? Een eerste indicatie daarvan kwam in maart 2017, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Natuurlijk, eigenlijk niet te vergelijken met raadsverkiezingen. Bij de landelijke verkiezingen horen landelijke thema’s bepalend te zijn, bij de raadsverkiezingen lokale onderwerpen. Als het goed is tenminste. Bovendien is bij de kamerverkiezingen de opkomst veel hoger (en zijn er dus meer stemmen te verdelen) en daarnaast doen bij de landelijke verkiezingen prominente partijen als FNP en GBA niet mee. Logisch dus dat als zowel de koek kleiner is en er meer serieuze partijen zijn die daar een stukje van mee willen snoepen, de uiteindelijke porties per partij kleiner zullen zijn. En dat gebeurde dan ook, de ook landelijk georganiseerde partijen, waarvan er nu zes in onze raad komen, scoren bij raadsverkiezingen altijd lager. Ook nu. Tenminste… dat geldt voor vijf van de zes. Vijf van de zes kregen in maart 2018 minder stemmen dan in maart 2017. Er was slechts één uitzondering. Slechts één partij die ook landelijk is georganiseerd wist nu meer kiezers achter zich te krijgen dan een jaar geleden. Eén partij…
En die ene partij, dat is… de PvdA. Toch nog gewonnen. Ach, wat hou ik toch van dat Grote Duiden.