De vraag is nu een aantal malen aan mij gesteld. En bij de recepties van de afscheidnemende wethouders komt hij eigenlijk steevast aan de orde. Hoe lang ik nog raadslid denk te blijven. “Gewoon, vier jaar natuurlijk”, reageerde ik aanvankelijk argeloos. Uiteraard kan er altijd iets gebeuren waardoor het anders loopt. Je kunt ziek worden (ik hoop het niet), een baan elders vinden (die kans bestaat natuurlijk wel) of ruzie krijgen (echt niet). Maar dat geldt voor iedereen. En waarom dan toch steeds die vraag specifiek aan mij? Zou het soms…
Het werd wat later, die ene receptie. Ik bleef achter met een oud-collega en ik besloot de proef op de som te nemen. Ik vertelde hem dat het mij tien, vijftien jaar geleden was opgevallen dat het doorsnee raadslid in de verte iets weg had van een aardappel. Hij keek mij een ogenblik verbluft aan en reageerde toen spontaan: “Verdomd, dat was me nu nog nooit opgevallen, maar nu je ’t zegt, twee druppels water.” Ik knikte wijs. “Je moet het weten om het te zien”, produceerde ik een wandtegeltje. “Maar ik zie het dus al heel lang, en ik sluit niet uit dat er hier sprake is van een nadrukkelijke evolutionaire verwantschap tussen beide organismen”. De collega luisterde ademloos, hij hing aan mijn lippen. “En als dat zo is”, ging ik verder “dan kan de achtergebleven soort natuurlijk veel leren van het wat verder ontwikkelde neefje”. De collega was alles om zich heen vergeten, mateloos geboeid als hij was door dit nieuwe inzicht. Ik haalde adem en ging verder. “En dus kunnen wij raadsleden veel leren van aardappelen. En weliswaar heb ik een licht stedelijke achtergrond, maar ik meen te weten dat je maar een beperkt aantal jaren aardappelen kunt verbouwen op een bepaalde akker. Daarna moet land het een tijdje braak liggen. Of misschien moet er ook wel een ander gewas op worden geteeld, dat weet ik niet precies. De grond is dan aardappelmoe”. De collega pakte de draad op. “En als dat opgaat voor aardappelen dan zou dat dus ook op kunnen gaan voor raadsleden”. “Precies”, moedigde ik mijn leergierige pupil aan, “Alleen, zoals de ene aardappel de andere niet is, zo is ook het ene raadslid de andere niet. En dat bemoeilijkt de zaak in hoge mate”.
Mijn collega en ik dronken nog een glas. In stilte braken wij ons het hoofd over het aardappelvraagstuk. Uiteindelijk pakten we er een I-pad en een bierviltje bij en we gingen alle raadsleden van Achtkarspelen bij langs. Samen benoemden we ‘De Aardappel Top Drie’. Ik slaakte een zucht van verlichting, ik stond er niet bij.
Ik blijf dus nog een poosje.